Verslag van het Rondetafelgesprek over de media-invloed

dinsdag 04 juli 2006 21:54

De voorzitster, Mw. Wiegman-van Meppelen Scheppink leest ter opening van de bijeenkomst een artikel uit de Stentor van 27 juni voor. Uit het artikel blijkt dat de verdachten van groepsseks met een meisje vrijgesproken zijn. De rechter acht groepsverkrachting niet bewezen. Het meisje zou onderweg in de trein toegestemd hebben.

Vervolgens wordt op een scherm een kort fragment uit een programma vertoond. Jongeren doen een aantal gevaarlijke stunts met winkelwagentjes en fietsen. Twee jongens zeggen dat het programma JackAss van MTV hen hiertoe heeft geïnspireerd.
MTV geeft voorafgaand aan dit programma een waarschuwing. Naar de mening van MTV is dat afdoende.

De voorzitster zegt dat achtereenvolgens zes sprekers elk een korte inleiding zullen verzorgen. Daarna zal het debat plaatsvinden, waarna de avond wordt afgesloten met conclusies.


Inleiding door verschillende sprekers

Mw. Repetur werkt bij TransAct, een landelijk expertisecentrum voor aanpak van huiselijk geweld, seksueel geweld en vraagstukken rond sekse en etniciteit. Zij presenteert actuele feiten en cijfers rondom jeugdprostitutie.

Mw. Repetur begint met een kort verhaal over een meisje van 15 jaar oud dat tegen haar wil seks had gehad. De jongen in kwestie ontkende: Ze had toch niet hard ‘nee’ gezegd tegen hem? Het meisje had wel gehuild. Mw. Repetur vraagt zich dan af: Wat is dan wel duidelijk voor deze jongen?

Het laatste grote onderzoek op het gebied van seksueel misbruik van vrouwen dateert uit 1987 (van N. Draaijer). Uit het onderzoek blijkt dat één op de drie vrouwen onder de 16 jaar ervaring heeft met seksueel misbruik. Eén op de zes-en-een-half vrouwen is daadwerkelijk seksueel misbruikt. Meestal zijn de daders familieleden of bekenden.
Seksueel misbruik van jongens is nooit breed onderzocht in Nederland. Uit buitenlands onderzoek blijkt dat 3 tot 9% van de jongens een misbruikervaring kent. Meestal zijn de daders mannen van buiten de familie.

Het onderzoek van De Waag naar misbruik onder jongeren dateert uit 2005. Het belangrijkste sekseverschil is dat jongens veel vaker de rol van dader hebben. 20% van de daders is zelf misbruikt.
Seksueel misbruik van jongens is een dubbel taboe. Er wordt soms gedacht: Hoe kan je zoiets toelaten?

‘Seks beneden je 25ste’ is een onderzoek naar seksualiteit onder jongeren. Belangrijke conclusie is dat jongeren niet op veel jongere leeftijd aan seks doen, maar dat wel meer jongeren aan seks doen.
‘Digitale seks’ is na de introductie van internet snel opgekomen. Uit onderzoek blijkt dat één op de vier jongens en één op de vijf meisjes het afgelopen jaar online seks had.

52% van de jongens en 42% van de meisjes daten via internet. In vergelijking met 20 jaar geleden worden afspraakjes veel meer met onbekenden gemaakt. Ouders hebben daardoor veel minder toezicht.

De groepsverkrachtingen in Rotterdam zijn geen typisch Rotterdams verschijnsel, zegt mw. Repetur. De Rotterdamse recherche heeft zeer veel moeite gedaan om de feiten boven tafel te krijgen.

Jeugdprostitutie kent verschillende vormen. Soms zijn prostituees gedwongen door derden (‘loverboys’). Anderen zijn ‘gedwongen’ door omstandigheden. Hoe vrijwillig is ‘vrijwillig’ bij slechte ervaringen waardoor liefde en intimiteit ontkoppeld zijn geraakt?

Jeugdprostitutie is vaak onzichtbaar, stelt mw. Repetur. Hiervoor zijn verschillende redenen:
- minderjarigen werken vaak in illegale circuits;
- er wordt vaak gewerkt met valse papieren;
- de leeftijd van de prostituant bemoeilijkt vaak opsporing;
- het wordt onvoldoende als ‘structureel probleem’ erkend in een samenleving zonder grenzen.

Mw. Repetur besluit met het noemen van de ‘blinde vlekken’. De blinde vlek voor meisjes is: Geloven dat er ook onder meisjes een zelfstandige variant plaatsvindt. De blinde vlek voor jongens is: Geloven dat jongens slachtoffer kunnen zijn van een georganiseerde seksexploitant.


Dhr. Stevens is werkzaam bij de gemeente Zwolle. Hij licht het Zwolse loverboybeleid toe.

De gemeente heeft voor dit beleid een plan van aanpak ontwikkeld. Dit plan beslaat de periode 2003-2005 en richt zich op preventie, hulpverlening en repressie. Het beleid richt zowel op slachtoffers als op daders.

Bij het Zwolse loverboybeleid zijn verschillende organisaties betrokken:
- De regie is in handen van de gemeente;
- De GGD is verantwoordelijk voor de preventie;
- Het bureau Jeugdzorg verleent hulp en eventueel opvang aan slachtoffers;
- De Stichting Travers heeft als taak de preventie van daders;
- De politie en het OM zijn verantwoordelijk voor de opsporing van verdachten. Er is ook een meldpunt loverboys ingesteld.

Eind vorig jaar is het beleid over de periode 2003 tot 2005 geëvalueerd. Geconstateerd werd dat het aantal meldingen drastisch is gedaald. Mensen zijn veel kritischer geworden met het melden van verdachten.



Er zijn vijf veroordelingen geweest in deze periode. Dat is een relatief klein aantal in vergelijking met het aantal verdachten. Het blijkt dat het in de praktijk erg moeilijk is te bewijzen dat een jongen zich schuldig maakt aan loverboygedrag. Sommige jongens worden uiteindelijk wel veroordeeld voor andere delicten zoals diefstal of overvallen.

Het Zwolse loverboybeleid heeft de aandacht getrokken. Uit de evaluatie van eind 2005 kwamen een aantal succesfactoren naar voren:
- de verantwoordelijke wethouder heeft bestuurskracht en een duidelijke regie;
- het aantal kernpartners is beperkt gehouden;
- de monitoring is beperkt maar scherp;
- er wordt werkendewijs gewerkt.

Op het gebied van loverboys spelen een aantal lokale ontwikkelingen:
- onder de potentiële slachtoffergroep heeft het onderwerp loverboys nu meer bekendheid;
- de meldingen die het meldpunt loverboys ontvangt zijn duidelijker geworden;
- er zitten nu minder meiden in de hulpverlening;
- slachtoffers worden nu vaker benaderd als zij iets ouder zijn, het tegengaan van loverboypraktijken is lastig als de meiden meerderjarig zijn;
- onder jongeren bestaat veel onduidelijkheid rond de thema’s relatievorming en seksualiteit;
- het probleem verplaatst zich deels naar de regiogemeenten;
- mogelijk is er meer diversiteit in etniciteit;
- nieuw is de problematiek rond moneyboys: jongens die meiden verleiden met het doel dat zij torenhoge schulden maken ten gunste van de betreffende jongen.

Succesvolle onderdelen uit het plan van aanpak zullen de komende jaren worden gecontinueerd. Preventieve onderdelen worden ingebed in het jeugd- en integratiebeleid.

Dhr. Stevens besluit met te zeggen dat op de website www.loverboyszwolle.nl meer informatie over dit onderwerp te vinden is.


Mw. Kuiperij is werkzaam bij de afdeling onderzoek en ontwikkeling van de GGD regio IJsselvecht.

De GGD voert in groep 7 van de basisschool en klas 2 van het voortgezet onderwijs een groot onderzoek uit onder leerlingen van deze scholen.
Mw. Kuiperij heeft een aantal jeugdverpleegkundigen van de GGD gevraagd naar opvallende conclusies uit het onderzoek:
- de puberteit treedt eerder in;
- als gevolg daarvan zijn kinderen eerder bezig met seks en relaties;
- een groot deel van de dag wordt besteed achter tv en computer (internet);
- ouders werken vaak allebei, zijn druk en hebben minder aandacht voor hun kind.

Wat is nu belangrijk te weten voor ouders om hier zo goed mogelijk mee om te gaan?
Ouders moeten bewust zijn van wat zij uitstralen, kritisch kijken naar eigen kleding en die van de kinderen.
Het is heel belangrijk voor kinderen dat zij van ouders de boodschap meekrijgen dat seks in een relatie thuishoort.
Ouders dienen duidelijke grenzen aan te geven.
Toelichting geven bij televisieprogramma’s is vaak gewenst

De GGD heeft een aanbod ontwikkeld om in te spelen op dit thema. Zo zijn er leskoffers samengesteld met materiaal rond de thema’s seksualiteit en relatievorming. Met het Marietje Kesselsproject worden weerbaarheidstrainingen gegeven op scholen. Verder is de GGD verantwoordelijk voor het onderdeel preventie van het loverboybeleid van de gemeente Zwolle.


Mw. Stroetinga is verbonden aan de Hogeschool Windesheim en onderwijsadviseur op het gebied van schoolidentiteit. Zij geeft aan welke signalen er in het onderwijs worden opgevangen over de negatieve invloed van media op jongeren.

Mw. Stroetinga zegt dat zij beroepsmatig op veel basisscholen komt. Wat ziet zij daar in de praktijk?
- Op schoolpleinen wordt nauwelijks meer gespeeld;
- Een moeder vertelde haar dat haar zoon van 11 jaar inmiddels “van alles op de hoogte is”. Via vriendjes of televisie komen kinderen aan deze kennis. Op het gebied van relaties en seksualiteit is veel invloed van de media;
- Een moeder vroeg haar of er dit jaar geen seksuele voorlichting werd gegeven omdat de groep veel Marokkaanse leerlingen had;
- Sommige kinderen blijken de ‘gewone’ dingen over seksualiteit niet te weten en de ‘vreemdste’ dingen juist wel.

Mw. Stroetinga zegt dat bij seksuele voorlichting niet alleen de technische kant moet worden besproken, maar juist ook de relationele kant. Het gaat dan om een vraag als: “Hoe kan je ‘nee’ zeggen?”.
Probleemgedrag in de bovenbouw is groter naarmate het niveau lager ligt. VMBO-leerlingen zijn gemiddeld eerder rijp dan VWO-leerlingen.
Mw. Stroetinga mist op deze bijeenkomt de mensen om wie het vanavond gaat, de jongeren.
Ze besluit haar inleiding met te zeggen dat er ontzettend veel kinderen zijn die heel normaal zijn.


Mw. Gort is werkzaam op praktijkschool de Boog. Zij geeft aan wat zij signaleert aan media-invloed in het praktijkonderwijs.

Mw. Gort zegt dat de leerlingen van de Boog tussen 12 en 19 jaar oud zijn en een IQ hebben van tussen de 60 en 80. Daarmee zijn deze kinderen ‘verstandelijk gehandicapt’ oftewel ‘zwakbegaafd’.

Leerlingen van de Boog brengen veel vrije tijd door met chatten achter de computer. Daarbij wordt veel gepest. Het taalgebruik bij het chatten is vaak seksgericht, of er gaat veel dreiging van uit.
Via chatsites worden afspraken gemaakt met onbekenden. Het komt ook voor dat leerlingen zich uitkleden voor een webcam.
De Boog heeft aan de ouders een brief verstuurd met adviezen over pc-gebruik en seksuele omgang.
De reacties van de ouders zijn te verdelen in drie groepen.
Eén groep ouders gaat zelf onverantwoord om met deze zaken. Zo zijn er ouders die de pc in de woonkamer hebben en daar zelf openlijk pornografische sites bekijken.
Een andere groep reageert naïef: “Mijn zoon of dochter doet dat niet”.
Tenslotte is er gelukkig ook een groep die zich verantwoord opstelt.

Juist voor de leerlingen van de Boog is het heel erg moeilijk om ‘nee’ te zeggen. Veel leerlingen zijn bang of erg naïef. Meelopersgedrag komt vaak voor, ze denken ‘dat hoort eigenlijk zo’. Daarom gaat vanuit de school een belangrijke beschermende functie uit, besluit mw. Gort.

Mw. Verheij werkt voor de stichting Weetwatjeziet (WWJZ). Zij verzorgt workshops kritisch televisiekijken voor leerlingen van 10-16 jaar.

Mw. Verheij zegt dat deze workshops op scholen plaatsvinden. In de workshops wordt niet veroordelend gesproken (”dat mag niet”). WWJZ probeert juist op een meer neutrale wijze het kind zelf een oordeel te laten vormen.

Televisie en internet vormen de grootste bron van informatie en vrijetijdsbesteding. Het is belangrijk dat kinderen zich meer bewust worden van de televisie: Wat je ziet, is niet echt.

WWJZ heeft de afgelopen maanden 15 basisscholen bezocht in de regio Noord-Veluwe. Het blijkt dat 90% van de leerlingen een televisie heeft op de eigen kamer. Daarmee kunnen ze kijken wat zij willen.

Door middel van een éénmalige workshop worden kinderen even op het verkeerde been gezet.
Een fragment uit een van de filmpjes van deze workshop wordt vertoond op een scherm.
De aanwezigen zien allochtone Nederlanders over de markt lopen. Bij dit beeld geeft een onheilspellende stem commentaar: “Eén op de zes allochtonen verwerpt democratie. U kunt zich haast niet meer veilig voelen”.

Mw. Verheij legt uit: “Wat heb je nu feitelijk gezien? Mensen die wat winkelen op de markt. Het bijbehorende commentaar zorgt er voor dat je je bang voelt”.

Kinderen kunnen heel moeilijk onderscheid maken tussen fictie en non-fictie. Veel kinderen denken bijvoorbeeld dat de acteurs van Zoop echt opgeleid worden tot dierenverzorger.
De workshop wordt op drie niveaus gegeven: groep 7 en 8, groep 1 en 2 en groep 3 en 4.

Journalistieke programmamakers hebben WWJZ ontwikkeld. Doel is het ontwikkelen van degelijke en permanente media-educatie, zegt mw. Verheij.


Debat met sprekers en andere aanwezigen vanuit politiek, onderwijs en maatschappelijke instellingen.

Mw. Nijman (raadslid Christenunie Deventer) reageert op het veronderstelde verschil tussen VMBO- en VWO-leerlingen. Zij stelt dat het taboe in HAVO / VWO groter is. Soms zijn dingen makkelijker bespreekbaar in sociaalzwakke milieus.
Mw. Repetur zegt dat op het VMBO meer risicogedrag voorkomt onder leerlingen. Dat heeft niets te maken met de intelligentie van het kind. Een intelligent kind dat niet kan functioneren gaat eerder naar het VMBO.
Mw. Gort stelt dat veel ouders van de leerlingen op haar school beperkt zijn in het begrijpen van dit onderwerp.

Dhr. Blenkers (Christelijke Hogeschool Windesheim) zegt dat de laatste presentatie, over het meer weerbaar maken van jongeren tegen media-invloed, hem erg aansprak.

Dhr. Schreurs (SGJ Zwolle/Amersfoort) wijst ook op het grote belang van het meer weerbaar maken van jongeren. Daarnaast moeten ouders op hun verantwoordelijkheid worden gewezen. Hij vraagt zich af of de media de programma’s niet zullen aanpassen als de jongeren meer weerbaar zijn.
Mw. Verheij reageert met te zeggen dat zij dit wat ver vindt gaan. Mediamanipulatie komt voor, bijvoorbeeld in reclamespotjes. Maar dat is zeker geen reden om media-educatie daarom achterwege te laten. Integendeel, de noodzaak hiertoe wordt steeds groter.
Mw. Repetur zegt overtuigd te zijn dat jongeren kunnen relativeren als zij een bepaalde basiskennis hebben.

Dhr. Blenkers zegt dat het aspect van ‘samen’ en ‘wij’ steeds meer verschraald is. In het onderwijs is een inhoudelijke kaalslag gaande.
De voorzitster vraagt of dit wordt herkend door andere aanwezigen vanuit het onderwijs.

Dhr. Kroon (Samenwerkingsverband VO) zegt dat hij goede ervaringen heeft met de Zwolse Jongerenraad als gesprekspartner. Hij zou het zeer op prijs gesteld hebben als zij hier aanwezig zouden zijn geweest.
Dhr. Roelfsema (Deltioncollege) stelt dat het onderwijs compleet wegbezuinigd is. Het beleid is erop gericht meer en meer met computers te werken. MBO-studenten werken per dag 5-6 uur achter de pc.
Mw. Verheij zegt bij een groot aantal scholen op bezoek geweest te zijn voor de workshops. De individuele aanpak van de docent heeft grote invloed, stelt zij. Bij één bepaalde groep stelde de leraar zich heel betrokken en alert op, bij een andere groep was de leraar tijdens de workshop met nakijkwerk bezig.
Dhr. Roelfsema wijst op de grote druk vanuit de Inspectie, deze kijkt of je als school ‘scoort’.

Dhr. Kroon zegt te geloven in afspraken over de verbinding tussen onderwijs en de maatschappij. Hier dient de gemeente de regierol op zich te nemen. De verantwoordelijkheid ligt bij de individuele organisaties. Een voorbeeld van een project waar daadkracht vanuit gaat is het project rond ‘loverboys’, zegt dhr. Kroon.

Mw. Ilsink (AOC de Groene Welle) zegt niet zo pessimistisch te denken over het onderwijs. De scholen moeten zelf initiatieven ontplooien. Bij absenties is het van groot belang contact te zoeken met ouders, ook als de leerling 18 jaar of ouder is. Schaalverkleining kan ook een verbetering zijn. AOC de Groene Welle telt ongeveer 1500 leerlingen en dat is een prettige, overzichtelijke grootte.
Mw. Stroetinga stelt dat niet zozeer de school aan zet is, maar de ouders. De school zou een verbond met ouders aan kunnen gaan. Een vorm van ouderbetrokkenheid is bijvoorbeeld het laten afhalen van het rapport door de ouders. Verder zouden kinderen naar huis gestuurd moeten worden als zij te bloot gekleed zijn.
Dhr. Kroon zegt dat school en ouders gezamenlijk normen moeten stellen over wat en wel en wat niet geaccepteerd kan worden.

De voorzitster stelt dat het een tijdlang taboe was om elkaar aan te spreken en te zeggen: Dit is onze norm.

Een vertegenwoordigster van het Protestants Dienstencentrum zegt dat de kerk een rol kan spelen in de ketenbenadering. Het kerk-jeugdwerk trekt jeugd van verschillende opleidingsniveau’s. Binnen dit kerk-jeugdwerk kan veel gebeuren op het gebied van preventie.

De voorzitster vraagt: “Wie kunnen we nog meer toevoegen aan deze ketenbenadering. Welke bijdrage leveren zij?”.

Dhr. (nr. 9 op presentielijst 2, naam:?, ChristenUnie Deventer) stelt dat eerst overeenstemming dient te zijn over de fundamenten van deze ketenbenadering. Hoe zit het met media-invloed en het onderscheid tussen fictie en non-fictie?
Mw. Verheij reageert met te zeggen dat media-invloed onderdeel is van een veel groter kader en dus niet op zich staat.

Dhr. Blenkers wijst op het grote belang van het kinderen inzicht geven en daarmee weerbaar maken.
Onderwijs verwatert tot socialisering. De cultuurkritiek is weggehaald. Er is ook een enorme instrumentalisering gaande, kind en docent worden gezien als objecten in plaats van subjecten.
Welk antwoord hebben wij als leerkrachten op deze cultuurvraag?

Mw. Stroetinga zegt dat alvorens de keten wordt opgestart, eerst onderzoek gedaan moet worden. Er wordt heel wat opgestart en meteen opgetuigd zonder het probleem eerst goed in kaart te brengen. Scholen zijn niet de oplossing voor het mediaprobleem, stelt ze.
Dhr. de Jong (ChristenUnie Deventer) zegt dat media-educatie een belangrijke rol dient te krijgen op school, er is geen andere keuze.

Mw. Repetur vraagt: “Hoeveel projecten zijn effectief?”. Ook niet-bewezen projecten blijven maar geld krijgen.

Dhr. Kroon zegt dat in Zwolle een structuur gerealiseerd is waarin alle denominaties rondom zorg voor leerlingen samenwerken. Dit is een goed voorbeeld van een geslaagde ketenbenadering. Steun van de plaatselijke overheid is nodig om de verschillende organisaties samen te brengen.

Wat kunnen we doen zonder extra maatregelen? vraagt de voorzitster.

Mw. Nijman zegt dat scholen ‘nee-zeggen’ moeten verdedigen. Nee-zeggers worden vaak niet geaccepteerd.
Mw. Repetur voegt toe dat het ook gaat om het accepteren van ‘nee’ als een ander dit zegt.

Wat verwachten we van de media en de politiek? vraagt de voorzitster.

Dhr. Roelfsema (Programmaraad) zegt dat de Programmaraad alleen iets te vertellen heeft over het analoge net, en dus niet over het digitale. De Programmaraad gaat ook niet over het inhoudelijke aanbod.
Dhr. de Jong (ChristenUnie Deventer) zegt dat het de taak van de landelijke politiek is om de kwaliteit van de tv-programma’s naar een hoger niveau te tillen.

De voorzitster sluit het debat. Als afsluiting vraagt ze de sprekers om een advies of een tip.


Conclusies en afronding

Mw. Kuiperij vindt het heel positief dat de discussie over dit onderwerp is opgelaaid in Nederland. Het onderwerp leeft en wordt belangrijk gevonden.

Mw. Repetur zegt dat na het opstarten van een project, een goede monitoring en bijsturing noodzakelijk blijven.

Dhr. Stevens zegt dat monitoring niet altijd goed mogelijk is. Uit de cijfers is onmogelijk af te lezen hoeveel meisjes gered zijn als gevolg van het loverboysbeleid van de gemeente.

Mw. Verheij stelt: “Met de komst van de digitalisering is de Programmaraad binnenshuis een gepasseerd station”.

Mw. Gort zegt dat het kind op zich niet veel veranderd is, het heeft nog steeds liefde en aandacht nodig. Alleen komt er in deze maatschappij zoveel op het kind af. Zij pleit ervoor dat hulp snel beschikbaar is als een kind dit nodig heeft.

Mw. Stroetinga zegt dat het met heel veel kinderen goed gaat. Scholen en ouders kunnen beter met elkaar communiceren en de verantwoordelijkheden beter verdelen.

Dhr. de Jong (ChristenUnie Deventer) vraagt naar de ketenbenadering in Zwolle. Hij wil Deventer graag kennis laten maken met deze ketenbenadering.

De voorzitster sluit het gesprek om 22.15. Zij bedankt alle deelnemers voor hun aanwezigheid en hun deelname aan het debat.


De aanwezigen:
Voorzitter: E. Wiegman-van Meppelen Scheppink
Aanwezig: M. Balkenende (Greydanus College), M. v.d. Bent (HBO pedagogiek), M. v.d. Bent (Statenlid ChristenUnie), H. Blenkers (Christelijke Hogeschool Windesheim), H. Bos (GGD Gelre-IJssel), I. Booij (duo-raadslid ChristenUnie Meppel), C. Botter (stichting de Leij), T. ten Bulte (raadslid GroenLinks Deventer), B. Docter (lid steunfractie GroenLinks/deGroenen), R. Greven (beleidsmedewerker jeugd, gemeente Deventer), D. van Gijssel (raadslid ChristenUnie), R. Hartkamp (Journalistiek, Windesheim), J. Ilsink (AOC de Groene Welle), J. Kroon (samenwerkingsverband VO), J. Mulder (ChristenUnie),
H. Nijman (ChristenUnie Deventer), F.J. Roelfsema (Deltioncollege, Programmaraad), C.G. Schieving (Programmaraad), H. Schreurs (SGJ Zwolle/Amersfoort), R. Selles (Travers), G. Stam (raadslid ChristenUnie Meppel), J. Veenstra (duo-raadslid ChristenUnie Meppel), W. Wever (Vivente Zwolle),
E. Witbraad (wethouder, gemeente Zwolle), G. van der Zwan (Agnietencollege).

Sprekers: Y. Gort (praktijkschool de Boog), K. Kuiperij (GGD Regio IJssel-Vecht), L. Repetur (TransAct), M. Stevens (gemeente Zwolle), M. Stroetinga (Christelijke Hogeschool Windesheim), J. Verheij (stichting WWJZ).

Publiek: H. van Dijk (raadslid Deventer), R. de Fijter (Nederlands Dagblad), J.W. Kuit, L. Mohamed (stichting Sipans), B. Mulder (PDC Overijssel/Flevoland), A. Nevenzel (PDC Overijssel/Flevoland),
B. Schutte (raadsgrifier Zwolle).















« Terug

Reacties op 'Verslag van het Rondetafelgesprek over de media-invloed'

Geen berichten gevonden

Log in om te kunnen reageren op nieuwsberichten.